Het liefst van al
zat ik aan tafel met mijn bomma,
maar die is er niet meer.
De tafel wel,
maar mijn bomma niet
en dat is niet hetzelfde.
We zaten daar dan
aan die tafel die er nog is
nietszeggend
en toch veel
nabijheid was vaak genoeg
om zonder woorden uit te drukken
dat we elkaar zagen
graag zagen
tobben over een oplossing van een kruiswoord
een kop koffie uitschenken voor elkaar
laten zien wat er in de boekskes stond
samen naar buiten staren
hoe de vogels en de dag voorbijvlogen
of hoe de buren zwaaiend passeerden.
Veel woorden kwamen er niet aan te pas
terwijl ik zo graag praat
bij haar was zijn
genoeg.
Misschien trok dat me wel aan?
Het feit dat iets genoeg was
voor woordloze wederzijdse liefde
die in dialogen over het weer
en over vandaag,
niet over gisteren en morgen,
naar buiten kwamen
of op kaartjes voor verjaardagen
handgeschreven
met de tijd minder leesbaar
maar niet minder over nagedacht
in haar bed
toen ze niet kon slapen,
maar in de zetel wel.
Dat heb ik van je overgenomen, bomma.
Ik ben ook een zetelslaper,
maar dat wist je al
daar werd je soms wat geagiteerd van
dat we in jouw zetel kwamen slapen
en niets zeiden
terwijl je genoot van onze aanwezigheid,
maar dat zei je zo letterlijk niet.
Daar bij haar thuis
lag de kracht van de stilte
van het nietszeggen
en toch veel zeggen
en de woordloze wederzijdse liefde.
Ja die.
Ik mis die.
Ik mis de tafel
die er nog is
maar dan met haar
errond.